Your Trusted 24 Hours Brook Service Provider !

Drummer Piet Geurdes kreeg les van zijn vader en van zijn oom

Hans Zirkzee interviewt

Het Atlantic Quintet maakte de eerste bebop-opname in Nederland

Hans Zirkzee interviewt

Auteur van het boek Jazz in Rotterdam, Hans Zirkzee interviewde talloze jazzmuzikanten die een band met Rotterdam hebben of hadden. Muzikanten die veel reizen en mensen ontmoeten hebben vaak mooie en interessante verhalen te vertellen. 
Het interview met jazzslagwerker Piet Geurdes vond plaats op 11 februari 2008.
Het werd deels
gepubliceerd in Jazz in Rotterdam.

OVER DE FOTO
Het Atlantic Quintet maakte de eerste bebop-opname in Nederland.
Niet onbelangrijk bandje. Saxofonist Arie Verhoef was dus de eerste bebop-blazer op plaat. Rita Reys zegt dat haar broer, Karel, de eerste bopper in Nederland was omdat hij zo goed kon lezen.
Maar daarvan zijn geen plaatopnames.

Piet Geurdes

(Rotterdam, 13 augustus 1924 - 25 oktober 2010)

“ER WAS NIEMAND DIE ZO’N BEKKEN HAD. DAT KON GEEN ENE DRUMMER BETALEN”

‘Mijn vader is ook slagwerker geweest en een oom van mij ook. Van hen heb ik de eerste lessen gehad. Toen was ik een jaar of veertien. Mijn instrumenten heb ik nog steeds staan, maar die verkoop ik niet. Als kleine jongen luisterde ik naar de trompettist Cor Coppoolse. Hij had een schnabbel in de Noorse kerk. Ik was helemaal doodziek van die man, wat een fantastische trompettist. Hij is naar Amerika gegaan en niet oud geworden. Ik heb zes jaar gewerkt met Arie Verhoef met het Atlantic Quintet in Garmisch Partenkirchen. Ik heb ook gewerkt in Keulen. Je had die Tabuzaken in Duitsland, die waren van Platzheim. Hij was getrouwd met Romy Schneider. Hij had een stelletje nachtjazzcafés, allemaal van die keldertjes. We zaten daar twee maanden. We moesten werken van half negen tot half vijf. Het was in de zomer, dus je ging met daglicht naar beneden en je kwam met daglicht weer naar boven. We hadden een appartementje gehuurd en dan probeerde je om half zes te gaan slapen en dan begonnen ze om zes uur met heien; de wederopbouw van Keulen. Later zei ik wel eens tegen Karel Reys: ‘hoe hebben we dat kunnen volhouden?’ We speelden jazz tot en met, maar dat liep toen helemaal niet. Er zaten twintig mensen in de zaal, weet je wel. Hoewel het een heel goed groepje was, de Stream Liners.

PHILIPS
We hebben ook nog een paar maanden in Parkzicht gespeeld. Ook in Sheherezade, uiteraard. We waren minder bekend dan de Diamond Five, maar we hebben daar wel een maand of vier gezeten. Toon van Vliet en Karel Reys, dat waren geen kleine jongens. Arie Roos was een handige pianist en hij kon ook arrangeren. Zelfs voor twee personen klonk het fantastisch. Daarvan is helaas niets bewaard gebleven. Ik speelde ook bij het kwartet van Henk Vos, een gigant van een pianist uit Eindhoven, met Jo van Zantvoort op tenorsax en de Deen Björn Ring op bas. Een beest van een muzikant, maar hij wou alleen maar solo’s maken. Als begeleider had je niets aan hem. Dan swingde het niet. Als hij solo’s gaf was hij tof, maar je kan niet ieder nummer bassolo’s maken. We werkten veel voor het Philipsconcern.

Henk Vos was zeer bevriend met de zoon van Philips, die was ook een jazzfan. Dat was kat in het bakkie. Philips organiseerde ieder jaar een samenkomst van alle directeuren in Montreux. Philips had een eigen vliegdienst en dan kwamen alle directeuren uit heel de wereld een week bij elkaar. Drie seizoenen hebben wij daar gespeeld. Het was wel interessant. Een stuk of zeventig van die mannetjes en, voor ons doen, een hele goeie gage.

DU NORD
Ik was twee maanden geleden bij een concert van het Rotterdam Jazz Orchestra in het Bibliotheektheater. Dat is een heel goed orkest, maar ik schat dat er dertig mensen in de zaal zaten en dan was de helft nog familie en kennissen. In De Doelen was het helemaal vol, zaten er vierhonderd trombonisten voor Ilja Reingoud in de zaal. Ik heb met Nico de Rooy gespeeld in Du Nord aan de Bergweg. Daar hebben ze na de bevrijding een half jaar muziek gedaan. Eddie Roos zat er ook bij, de joodse violist, en Frans Meijer. Hij speelde trompet en woonde boven Du Nord. Met die Eddie Roos viel niet meer te werken. Hij had in een concentratiekamp gezeten en daarna heeft hij eigenlijk nooit meer emplooi gehad. In L’Ambassadeur zat een Engels damesorkest op uitwisselingsbasis. Wij speelden dan twee maanden in Ramsgate met het orkest van Wil Hensberger.

SLOKKIE
De L’Ambassadeur was van Van Eck, dat waren drie broers. De weduwe woont hierboven. De Habanera noemden ze een ballentent. Voor het mindere milieu, weet je wel. Je had op de Rochussenstraat ook Cascade (Tarantella) en de Kadiclub. Na de bevrijding was dat de club van de Canadese officieren. Ik heb daar twee maanden gewerkt met Frans van Lankeren. Dat was een gouwe tijd. We kregen whisky en sigaretten. Niemand had dat. Liep ik ’s avonds samen met Frans naar huis met een fles whisky. Die hadden we opgespaard, want je kreeg er honderdveertig gulden voor. Onderweg namen we steeds een slokkie. Je weet hoe dat gaat. Na elf uur mocht je niet meer buiten. We komen een agent tegen. Zeiden we: ‘moeje een slokkie?’ Dat vond ie prachtig. In die tijd kon dat allemaal nog. Frans was helemaal zo’n feestneus. We hadden een gage van honderdvijftig gulden, dat was veel geld in die tijd. Frans zegt: ‘kom, we gaan naar de Rivièrahal.’ Met dozen sigaretten in onze zakken en veel poen. Champagne bestellen en een gigantische aandacht van vrouwen en vrienden om ons heen. Niemand had wat in die tijd. Kom ik ‘s morgens thuis, zegt mijn vader: ‘heb je je gage gehad?’ Ik zeg: ‘ja, maar ik heb niks meer.’ De mensen hebben wat meegemaakt met ons in die gekke tijd. We waren vijf jaar ondergedoken. We hadden ellende gehad. Het kon niet op.

KULTUURKAMER
In 1942 ben ik naar Duitsland getransporteerd. Ik heb een half jaar in Straatsburg gezeten, maar ik kon terugkomen. Ik kreeg vrijstelling omdat ik student was. Ik ben toen terug gegaan naar het conservatorium in Den Haag. Tot het niet meer te doen was. Na Dolle Dinsdag waren er haast geen verbindingen meer en na de novemberrazzia’s was het natuurlijk helemaal afgelopen. Ik kon ook geen piano meer spelen, want dat zouden de buren horen. Ik ben naar Arnhem gevlucht, dat was helemaal geëvacueerd. Ik heb die Beuzenberg (Dirk Beuzenberg was hoofd sectie Muziek van de Kultuurkamer, HZ) nog mee gemaakt. Hij was de baas van de Kultuurkamer, die ging steeds controleren wat er gespeeld werd. Dan kwam ie binnen, gingen we alles verkeerd spelen, want we wilden niet naar Duitsland. Fouten maken, door blijven slaan als je moet stoppen. Maar hij heeft me wel met rust gelaten.

LUXEMBURG
Na de oorlog werd de draad weer voorzichtig opgepakt. In de oorlog is je mooiste tijd voorbij gegaan. Na de bevrijding was het spelen, spelen, spelen. Die straatfeesten, dat is maar kort geweest. Na een paar maanden was het over. Ik heb het maar tien dagen gedaan, want ik zocht vast emplooi. Ik heb een boekje en daarin heeft mijn vader al mijn concerten geschreven. Dat is voor mij goud waard. de Banierstraat: vijfendertig gulden, de Vlaggemanstraat: negenendertig vijfennegentig , de Heulstraat. Toen kwam ik bij Pierre Zom te werken. Dat was een dansschool op de ’s Gravendijkwal. Weekendjes. Ook met Frans van Lankeren. Toen kwam ik bij Casa de Mario, een andere naam voor Cascade, de Canadese officierenclub. Toen in Du Nord. Daarna ben ik drie seizoenen naar Luxemburg gegaan bij het orkest van Francois Knaf in het kuuroord van Mondorf les Bains. Ik was de enige Nederlander in dat orkest. Piet Seijpesteyn heeft mij gehaald, die was meer dronken dan dat ie speelde. Piet Zuipestein, wat een figuur was dat. Ik heb nog een pensioentje van Luxemburg. Ik was nog een jong ventje. Voor mij waren het allemaal ouwe lullen.

KOEIENVELLEN
De drums hadden toen nog koeienvellen. Als je daar in de regen op speelde, sloeg je ze verrot. Ze ontstemden ook door de vochtigheid. Je moest steeds je vellen repareren. Tegenwoordig heb je plastic vellen, die blijven constant. Ik 1949 kwam ik uit Luxemburg terug en ging ik op de schnabbeltoer. Vaak met Frank Meijer (Francky Meyar and his Metro’s). In 1949 kocht ik mijn eerste Zildjan bekken voor honderdnegenenvijftig gulden bij Hakkert. Er waren geen Zildjans te krijgen. Het is het topmerk van iedere drummer, die hadden het beste geluid. Tot ver na de oorlog moeilijk te krijgen. In de oorlog kon je geeneens brushes kopen. Het eerste bekken dat bij Hakkert binnenkwam, daar was ik helemaal verkikkerd op. Thuis bij mijn ouders zat ik verliefd naar dat bekken te kijken. Er was niemand die zo’n bekken had. Dat kon geen ene drummer betalen. Er kwamen slagwerkers speciaal naar mij kijken. Ik had ook pauken gekocht, voor duizend gulden. Daar heb ik Luxemburg aan te danken gehad.

SIKKENEES
Met Coen van Nassau heb ik veel gewerkt, een zwaar onderschatte musicus. Wil Hensberger is ook zwaar onderschat. Hij was een goede trompettist, hij speelde ook goed bas, maar hij was een flierenfluiter. Met het orkest van Ernst van ’t Hoff heb ik vier dagen gespeeld in Parkzicht. Toen zijn we door Van den Burgh ontslagen. Het was niet commercieel genoeg, het was te goed en het werd te duur. De eerste drummer deed het niet. Ik zit daar vier dagen te werken en iedereen is tevreden, wordt Ernst van ’t Hoff ineens ontslagen. Ik was amper ingewerkt. Van ’t Hoff was gelijk verdwenen ook. Ik vroeg nog naar mijn gage, maar hij was niet meer te pakken. Best een goed orkest met Kees Noordijk, de broer van Piet. De andere broer speelde slagwerk, maar dat was een sikkenees. Dat is een Duitse uitdrukking voor iemand die niet swingt.

IJSWINKEL
Ik had een ijswinkel in Bad Godesberg. Mijn vrouw is Italiaans van geboorte en mijn schoonmoeder zei: ‘wat is hier nou te doen met muziek? Ik maak wel dat je een ijswinkel krijgt.’ Maar het werd bekend dat ik musicus was, dus ik was weer verschrikkelijk aan het schnabbelen. Ik ‘war dufte’. Der Holländer swingt. Nu swingen ze tegenwoordig ook wel in Duitsland, neem ik aan, maar toen niet. Alles óp de tel. Wij hadden de feeling en daar waren die Duitsers helemaal gek van. Dus ik werd links en rechts gevraagd om te schnabbelen. Harry Metz was de impresario in Duitsland en regelde alle orkestjes. Soms had hij er dertig geboekt.

MILES DAVIS
Toen ik in Garmisch werkte, was Jazz at the Philharmonic (JATP) in München. Miles Davis zou optreden, dat was wat. Wij er naar toe met Robbie van Lankeren zijn wagen. We hadden een vrije dag kunnen regelen. Het optreden van Miles was een sensatie. Een jazzclub in München had aan Miles gevraagd of hij na afloop van zijn concert naar de club zou komen. Hij had het beloofd, dus alle muzikanten om één uur naar de jazzclub. Er werd gejamd door het orkest van Hazy Osterwald. We zaten allemaal op Miles Davis te wachten. Gaat de deur open. Miles komt binnen met twee zwarte bodyguards bij hem. Miles had honger. Dat was geen punt. We zaten maar te wachten en zeiden: ‘is die gozer nog niet klaar met eten?’ Hij had zijn trompet bij zich. Weet je wat er gebeurt? Hij staat op met zijn twee bodyguards en loopt zo de zaak uit, zonder te betalen. Miles Davis dat was een boef.

PROLEET
Ik heb nog een tijd gewerkt in Schotland en twee jaar in Heidelberg voor de Amerikaanse officierenclub met het kwartet van Jochem de Molenaar, een bassist. Toon van Vliet er weer bij en Rob van Lankeren op piano. Terug in Nederland was het een moeilijke tijd. Ik kon niet zo makkelijk aan de slag komen. Ik heb toen weer een tijd bij Frans Meijer gewerkt. Hij had een nachtclub aan de ’s Gravendijkwal (Plaza, HZ). Hij was een proleet geworden. Daarna heb ik in Bristol op de Coolsingel gezeten bij Eddie de Latte, een Belgisch orkest van veertien man.

Na de bevrijding werd ik gepolst om bij de Marinierskapel te komen. Er was na de oorlog niets van over. Ik kon er bij komen, maar je kreeg achtentwintig gulden in de week. Ik dacht dat doe ik niet. Ik verdien in de nachtclubs honderdvijftig gulden in de week. Later kwam ik er achter dat je een goed pensioen kreeg en op je 55ste kon je er uit. Het is nu eenmaal zo gelopen. Ze hebben nog steeds een jazzcombo en dat is een goed ensemble.

JAZZFEESTEN
Een paar jaar geleden hoorde ik op het Hillegersbergse Jazzfestival Marcel Reys, geen familie. Wat een kanjer is dat. Ik had die vent nog nooit gehoord. Hij viel meteen op. Met trompettist Charles Gelauff heb ik gewerkt bij dansschool De Klerk. Charles ben ik helemaal uit het oog verloren. Weet je waarmee ik ook nog een jaar heb gewerkt? Met Lex van Spall. Eddie Meenk zat er nog bij op trompet. We zaten o.a. in Avifauna in Alphen aan de Rijn. Harry Hidskes organiseerde toen jazzfeesten. Hij speelde zelf niets. Hij heeft nog arrangementen geregeld voor de Streamliners toen we in Parkzicht speelden. Hij belde hij mijn vader: ‘Ik krijg nog geld van het orkestje.’ Zei mijn vader: ‘dan ben je aan het verkeerde adres.’ In Parkzicht speelde ook de Belgische Internationals, dat was een heel goed orkest. Die drummer was een kei. Dan zat ik naar die gozer te kijken hoe hij dat deed. Dat was toen een sensatie.

BLOWEN
Wessel Ilcken
was de eerste blower, daarna Toon van Vliet. Hij probeerde mij ook te laten blowen, maar ik ging gelijk van mijn stokkie. Ik heb het nooit meer gedaan. Wessel Ilcken was de eerste. Daarom mocht hij niet naar Amerika. Ik ben een hele tijd bezig geweest met linkerhand: triolen en de rechterhand in achtsten. Moet je eens proberen. Ben ik jaren mee bezig geweest. Ik probeerde ook alleen met de linkerhand een roffel te maken. Ik was aardig op dreef, maar ik kreeg het niet voor elkaar. Als je dat kunt, ben je een stukkie verder. Het laatste wat ik gedaan heb, was de bigband van Jopie Paay.

KETTER
Piet Le Blanc
, wat een figuur was dat. Dat hij zo oud is geworden, is nog een raadsel. Hij zoop als een ketter. Walgelijk. Boyd Bachman werd gek van hem. Piet speelde viool. Zaten we op het podium, zei Boyd: ‘jongens, zijn jullie klaar?’ Piet had van die tikken. Zat hij scheef op zijn stoel en maakte rare geluiden. Dan ging het doek open en dan was hij er wel. Heel eigenaardig. Hij was op tijd, terwijl je een minuut daarvoor dacht: ‘dat loopt helemaal fout met die man.’ Hij was een god van een muzikant. Hij speelde ook prima viool en vloeken: ‘wat een tering-zooi is het hier.’ Een vreemd persoon, die Piet Le Blanc.

Hans van Weel was een goede vibrafonist en arts. Ik speelde in Scheveningen. Tijdens het concert werd Coen van Nassau onwel. Hans van Weel komt in de kleedkamer en zegt: ‘kom maar langs, ik help je gratis.’ Coen zegt: ‘nee laat maar, het gaat wel weer.’ Drie maanden later bleef hij dood op de bühne bij Toon Hermans. Coen vertelde wel eens dat hij gek werd van Ab de Molenaar van de Millers. Ab had flair en een grote bek, dat was zijn bekendheid. Hij had tien nummers en die moesten we steeds opnieuw spelen. Ab kon eigenlijk niet meer.

Op het conservatorium in Den Haag mocht je geen jazz. Ik werd een keer bij de directeur geroepen. Hij had gehoord dat ik jazz speelde. ‘Bevalt het je hier?’ Ik zei: ‘ja meneer.’ Hij zei: ‘ik heb gehoord dat je jazz speelt. Klopt dat?’ ‘Ja meneer, een beetje bijverdienen.’ Hij zegt: ‘je kunt twee dingen doen: of je doet het niet meer, of de deur is voor je dicht.’ Zo werkte dat toen. Je had ook geen opleiding voor sax en gitaar.

Ik was altijd verschrikkelijk kritisch. Ik zat met Jochem de Molenaar in Duitsland en toen ging Robbie van Lankeren weg, een zalige pianist. Toen kregen we Piet Sonneveld. Ik heb twee dagen met hem gewerkt en toen heb ik ingepakt en ben ik naar huis gegaan. Zo’n rare gozer was ik vroeger.’

Interview 11 februari 2008
Hans Zirkzee
Hans Zirkzee

Hans Zirkzee
‘mister’ jazz in Rotterdam,
muziekdocent,
saxofonist,
concertorganisator,
schrijver, jazz-historicus,
auteur van Jazz in Rotterdam
(de geschiedenis van een grotestadscultuur),
winnaar Dutilh-Prijs 2016