Ben Rinia kocht zijn eerste cornet voor zeventien gulden vijftig

Hans Zirkzee interviewt

Magnolia Jazz Group

Hans Zirkzee interviewt

Auteur van het boek Jazz in Rotterdam, Hans Zirkzee interviewde talloze jazzmuzikanten die een band met Rotterdam hebben of hadden. Muzikanten die veel reizen en mensen ontmoeten hebben vaak mooie en interessante verhalen te vertellen. 
Het interview met Ben Rinia vond plaats op 25 februari 2008.
Het werd deels
gepubliceerd in Jazz in Rotterdam..

OVER DE FOTO
‘Magnolia was een roemrucht orkest in Rotterdam en omstreken.
Wij werden de derde Dixielandband van Nederland genoemd.

Ben Rinia

(Rotterdam, 29 november 1939)

(cornet, trompet, trombone, ventiel trombone, zang)

“BIJ ELKE TOURNEE HAD IK EEN FOTO VAN BIX BEIDERBECKE BIJ ME. ZOALS JE EEN IDOOL HAD, HAD IK BIX.”

Ben Rinia, die eigenlijk Ben van den Broek heet, begon zijn muzikale carrière als trombonist van de Crescent City Stompers. Hij kreeg les van Marinus Egberts uit het RPHO. Ben zegde op 50-jarige leeftijd zijn baan op en hij begon een professioneel orkest.

ROTTERDAMS JAZZINSTITUUT
‘Ik heb anderhalf jaar klassiek trompetles gehad van Marinus Egberts van het RPHO. Op de Middellandstraat tegenover De Koolmees, waar nu Kentucky Fried Chicken zit. Je had op de Spoorsingel, boven een restaurant, het Rotterdams Jazzinstituut. Ik had er nog nooit van gehoord. De muziek leerden wij van radio Luxemburg. Ik woonde in Overschie en was bevriend met Karel Depper. Hij speelde trompet en piano. Zijn ouders hadden een hoog cultureel niveau en zij waren uitermate artistiek aangelegd. Zijn vader runde een grote scheepswerf in Overschie. Bij hen hoorde ik de muziek van de Amerikaanse crooners zoals: The Four Lads, Guy Mitchell en Jo Stafford. Die hoorde je niet op de Hollandse zenders. Karel had dat ook allemaal op platen. Bernhard Prins was de zoon van een hele bekende verzetstrijder uit Overschie, ook een miljonair. Hij speelde slagwerk, nou ja slagwerk, een snaredrum en een hihat. Jan Witkamp speelde theekistbas, Karel Depper piano en dan was er nog een klarinettist. Dat waren de kernleden van de club waarmee wij begonnen.

CORNET
Mijn eerste cornet kocht ik van Rob van de Water. Hij speelde toen Westcoast Jazz met Kees Groen en Kees Carpentier. Hij had gehoord dat ik op zoek was naar een instrument. Hij zei: ‘ik heb een cornet voor je.’ Ik wist amper wat dat was. Ik vroeg aan hem: ‘wat kost dat ding?’ Hij zei: ‘zeventien gulden vijftig.’ Dat was een hele klus, want ik was veertien en had twee gulden vijftig zakgeld, wat toen veel geld was. Rob zei: ‘wij doen het zo: je betaalt tien gulden aan en de rest in drie termijnen.’ Dus ik kreeg die cornet van hem, dat zat met ijzerdraad en pleisters aan elkaar. Mijn vader zei: ‘wat is hiervan de bedoeling?’ Ik zei: ‘ik ga jazz spelen.’ Mijn ouders waren opgegroeid met Annie de Reuver, de Three Jacksons en draaiorgel De Arabier. Ze zeiden: ‘dat is niggermuziek en die komt er bij ons niet in.’ ‘Waar moet ik dan studeren?’, vroeg ik. ‘Dan ga je maar op de wc zitten.’ Ik had van mijn vader een oude slingergrammofoon gekregen. Mijn allereerste 78-toeren plaat was van George Lewis. Ik zat met de grammofoon op mijn knieën en de cornet in mijn hand. Er kwamen de meest afgrijselijke geluiden uit natuurlijk.

NAPOLEON HAAR
Op de Lijnbaan, waar je de Beertjes had staan, kwamen vroeger altijd twee ploegen bij elkaar: de zogenaamde existentialisten. Dat waren de jongens en meisjes van de academie. De jongens die in café de Fles kwamen, bij Willem en Anna. De andere ploeg waren de vetkuiven van de Kruiskade. Dat was altijd knokken geblazen. In de tijd van Bill Haley werden je vrienden en vriendinnen opgepakt, want ze rookten een stickie. Wij waren behoorlijk vrijgevochten. Er zaten toch wel namen bij zoals: Voormolen, de zoon van de directeur van Termeulen, Rob van Drunen. Zo kan ik er nog wel een paar opnoemen. Zij zaten allemaal in de Lijnbaanbende. Dat was wel geen bende, maar zo noemden we dat. De existentialisten tegenover de nozems met hun rode sokken en vetkuiven. Wij hadden het zogenaamde Napoleon haar. Alles naar voren gekamd. Broeken met hele smalle pijpen en ritsen, anders kreeg je ze niet aan. De meisjes droegen een petticoat. Als je ouders je zo zagen was je de klos, dan deed je snel je hand door je haar.

Op de Lijnbaan kwam ik iemand tegen die wist dat ik cornet speelde. Je had achter de Lantaren in de Gouvernestraat een gymnastiekzaal en daar werden concerten gegeven (Club Mandril, HZ). Ik kon daar spelen en vroeg: ‘wat verdienen we?’ Zeven gulden vijftig was een riante gage. Ik had vijf man. Karel Depper op trompet, Bernhard Prins met zijn snaredrum en zijn hihat, een klarinet, een theekistbas en een piano. We speelden ‘Hey Babariba’ en ‘When the Saints’. Dat had met jazz niets te maken. Wij stonden stijf van de zenuwen. Een half uur voor het optreden gingen wij nog even oefenen op die paar nummers. Om acht uur moesten wij beginnen. Na het derde nummer vlogen de asbakken en de stoelen door de lucht. Wij zijn via de achteruitgang de Gouvernestraat in gevlucht naar de Kruiskade. Twee weken later kwam ik de organisator tegen. Hij vroeg: ‘hoe is het met het repertoire?’ Ik zei: ‘dat is helemaal top.’ Hij zei: ‘je kunt weer komen spelen, maar dan moet je niet een half uur van te voren gaan oefenen. Ik heb ook een Rock en Roll band staan met een zekere Danny. Zij oefenen in de kelder van café Trianon. Zij beginnen eerst en dan jullie.’ De avond verliep prima. Wij hadden zes nummers. Wij begonnen met het zesde nummer. Niemand had het in de gaten. Dat waren mijn eerste stappen op jazzgebied. Naderhand kreeg je die grote jongens: Tony Viola, Ruud Kuyper, Jan Rath. Dat waren toen al gevestigde namen, waar wij als kleine jongens tegen aankeken. Zij speelde daar ook allemaal, nadat wij die opening hadden gemaakt.

GEEN RITMESECTIE
Ik ben een jazzpurist. Ik heb niets met modern. Ik ga niet verder dan Benny Goodman en Duke Ellington uit 1938. Dan heb ik het gehad. Ik kies wel voor de zwarte kant en dan het liefst zo authentiek mogelijk. Ik ben altijd liefhebber geweest van Armstrongs’ Hot Five. Net als de Hot Five hadden wij met de Crescent City Stompers geen ritmesectie. Wij begonnen in 1953. Kort daarna ging ik naar Engeland, dat was het Mekka van de jazzmuziek, naar de 100 Club in Londen, toen de grootste club van Europa. Ik kreeg ruzie met mijn ouders. Ze belemmerden mijn ‘carrière’. Dat is natuurlijk belachelijk, want als je vijftien jaar bent heb je natuurlijk geen carrière. Zij wilden dat ik bij het familieconcern ging werken. Dat wilde ik dus absoluut niet. Ik voelde mij toen al muzikant. Mijn vader zei: ‘dan sodemieter je maar op.’ Ik had een Franse legertrombone en mijn trompet bij me. Ik kwam doodziek in Harwich aan en werd gecontroleerd door twee politieagentes. Vroeger mocht je Engeland niet in als je geen tien Pond in je portemonnee had. Ik had negen Pond. Daar waren ze niet blij mee. Mijn paspoort was verlopen. Ik was alles vergeten, dus ik moest terug.

LONDEN
Mijn vriendin, Jackie Voormolen, ging trouwen met de manager van Chris Barber. Zij had gezegd: ‘als je in Londen komt, dan maakt Phil wel dat je werk krijgt.’ Alleen ze waren op vakantie in Spanje. In ben uiteindelijk in Camden Town terecht gekomen, waar pas die grote brand is geweest. Ik woonde op Park Avenue bij zo’n typische Engelse hospita: sigaretje en haarspelden. Natuurlijk ging ik elke avond naar de clubs in het centrum. Daar hoorde ik muzikanten van zeventien, achttien jaar waarvan ik dacht dat lukt mij nooit op die trompet. Ik kreeg toestemming om op mijn kamer te mogen oefenen. Vroeger kreeg je ontbijt en dan moest je eruit. ’s Avonds kon je dan weer naar binnen. Na twee weken kwam Jackie terug en had werk voor mij in de Jerry Brown Allstars op trompet. Maar ik had net twee weken op trombone gestudeerd! Het dun liep door mijn broek. Ik moest spelen in de heilige 100 Club. Daar hebben ook de Beatles en de Stones gespeeld, toen ze nog onbekend waren. Ik dacht dat wordt een totale catastrofe, maar de jongens trokken mij er doorheen. Ik ben toen in een circuit terecht gekomen wat wij in Nederland niet kennen: de army-en de airforceclubs. Daarmee verdiende je een à twee pond. Dat was al heel wat. Het is de tijd van leven geweest. Al die Engelse orkesten die later doorbraken heb ik meegemaakt. Ik heb daar vreselijk veel geleerd. Dat was rond 1954-’55. Ik speel nog voor die Engelse legeronderdelen. In juli speel ik in Rijndalen. Daar zitten de reaktionforces. Ik heb alle legerbasissen bezocht van de Engelsen en Amerikanen. Ik had vroeger elke maand een optreden. Dat is stil komen te liggen, omdat ze allemaal uitgezonden zijn. Alles zit in Kosovo of Arabië, noem maar op. Nu is er nog een groot onderdeel in Rijndalen en daar speel ik binnenkort weer.

Ik kwam terug uit Engeland en Peter van de Kamp kwam naar mij toe, een klarinettist en nog steeds een goede vriend van mij. Hij zei: ‘ik heb een orkest dat jij misschien kan overnemen.’ Het heette toen de Sincere Jazz Band, een bekende band in Rotterdam met Willem Oversier op trompet. Zijn vader had een grote kroeg naast Joop Zijlaard in Hillegersberg. Zij repeteerden eind jaren vijftig in Alhena. Toen ik terug kwam uit Engeland was ik helemaal gek van Acker Bilk, vandaar die bolhoeden en ik moest zo nodig mijn band Mr. Brooks Wolverins’ Jazz Band noemen. Dat zag ik helemaal zitten.

TOT DE POLITIE ARRIVEERDE
In de Dazzling Jazz Band speelden de Rotterdamse coryfeeën zoals Joop van Tol op klarinet. Marius van Ee, een hele goeie trompettist. Hij heeft het Loosdrecht concours voor solisten gewonnen en onze vriend Tom Stuip, een van de beste banjoïsten in Europa. Hij speelt nog steeds. Valentijn Bloemendaal op bas, Chiel van Nieuwland, drums en ik op tweede trompet. Tom woonde op de Statenweg. Wij repeteerden vaak bij hem thuis. Als het mooi weer was speelden wij bij hem op het platte dak. Tot de politie arriveerde, dan doken wij weer door het luik naar binnen. De Dazzling Jazz Band was een aardig bekende jazzband in Rotterdam. Ik heb ook de oprichting meegemaakt van de Harbour Jazz Band met Karel Bonheur op trombone.

HOTEL HENEGOUWEN
Wij hebben tig jaar gerepeteerd in het zaaltje van café Pleij aan de Oostzeedijk. Ik heb er nog foto’s van. Op de allereerste bandfoto van de Magnolia Jazz Group ’65 zie je wel de contouren van onze bassist, maar Willem Lerou zelf staat er niet op. Dat was misschien wel een voorbode van onheil. Willems’ vader was eigenaar van hotel Henegouwen. Het was een goed lopend hotel. Willem erfde het hotel. Het heeft een à twee jaar geduurd. Toen had Willem alles er doorheen gedraaid, heel het hotel naar de Filistijnen en de munten- en wapencollectie van zijn vader verpatst. Ik reed op de Dorpsweg en daar stond Willem in zijn overall papier te prikken, helemaal aan lager wal geraakt. Kort daarna kreeg ik een telefoontje dat hij van de trap was gevallen en in zijn eigen braaksel was gestikt.

DERDE DIXIELANDBAND
We speelden in Spuit Elf aan de Noordsingel. Willem stond op het podium een paar bakken te vertellen. Hij was zo dronken als een gieter. Terwijl hij een mop staat te vertellen, zie ik hem ineens voorbij schuiven met zijn bas. Hij had er een wieltje onder gemaakt. Hij donderstraalt van het podium en knalt zo bovenop het buffet. Wij werden met de hele band er uitgezet en Willem vroeg: ‘zijn we nu al klaar?’ Magnolia was een roemrucht orkest in Rotterdam en omstreken. Wij werden de derde Dixielandband van Nederland genoemd. Na de DSC en de Downtown Jazz Band natuurlijk. Het werk was onvoorstelbaar. De jongens verdienden niet onder de honderd gulden per optreden. Dat was een redelijk bedrag in de jaren ’60.

Ben Rinia Hoflaan
Ben Rinia aan de Hoflaan

FIATJE
Addy Kleingeld
was de manager van Heintje, Gert en Hermien, John Woodhouse, Trio Hellenique. Dat leverde goud op in die tijd en wij zaten bij hem. Dat was kat in het bakkie. Hij kwam in een Fiatje naar Alhena. Hij zou een dineetje geven en ons contract tekenen op de Euromast. Wij zeiden: ‘rij jij maarvast vooruit met dat autootje, dan komen wij er wel achteraan.’ Wij dachten die halen wij wel in. Staat zijn Fiatje al lang voor de Euromast. Hij had een zescilinder Masaratimotor in zijn Fiatje laten bouwen.

HELIKOPTER
Op het festival van Comblain la Tour 1967 speelde Rod Steward, daar had nog nooit iemand van gehoord, met Julie Driscoll, Brian Auger en Long John Baldry in de The Steam Packets. Zij hebben daar niet lang gestaan. Het duurde nog geen tien minuten tot de harde eieren en de plaggen door de tent heen vlogen. Het had niets met jazz te maken, dat moest zo snel mogelijk de tent uit. Wij deden het openingsconcert. Het podium wordt ingericht, de instrumenten worden neergezet. Komt er ineens een grote helikopter boven het podium hangen. Een touwladder wordt neer gelaten. Er komen zes mannetjes in zwarte smoking van die touwladder. Om het effect mooier te maken bleef de helikopter nog even hangen en daar komt Benny Goodman in een roodfluwelen smoking die touwladder af. Hij pakt zijn klarinet en tikt af: 1, 2, 3, 4. Wat een stunt.

JOE NAPOLI
De Magnolia Jazz Group was, na Rita Reys (1963), Hot Club de Rotterdam (1965) en de Harbour Jazz Band (amateurconcours 1966) de vierde Rotterdamse jazzact op het befaamde jazzfestival van Comblain la Tour in België. Het festival was een initiatief van de New Yorkse impresario Joe Napoli. Napoli kwam tijdens de Tweede Wereldoorlog met de oprukkende Amerikaanse troepen terecht in het Waalse dorp en vond daar een gastvrij onderdak. Als dank voor zijn verblijf organiseerde hij in 1959 een benefietconcert voor de financiering van de opbouw van de in de oorlog vernielde kerk. Het concert vormde de opmaat tot het eerste grote Europese jazzfestival met gemiddeld 20 à 30.000 bezoekers. In 1966 werd het ‘Comblain’ voor het laatst gehouden. Op 7 augustus van dat jaar opende de Magnolia Jazz Group het jazzfeest.

Joe Napoli had daar een caravan, dat was een rijdend kantoor. Iemand met kaplaarzen aan kwam mij halen. Je zakte weg in de blubber. ‘Ik moet je naar Joe Napoli brengen. Ga maar op mijn rug zitten. We gaan even naar het kantoor.’ Ik had overal contracten getekend. Een kwartiertje live. Tien minuten radio. Ik teken wel. Voor NBC, de Hongaarse omroep, de NTF, ik tekende maar. Na een uur of twee bracht hij mij weer terug naar onze tent. Ik zei: ‘jongens, ga even zitten’ en ik keerde een tas vol geld ondersteboven. Daar kwam een pak geld uit, dat wil je niet geloven.’

FANCLUB
Wij hadden het Magnolia Support Centre, dat had geen ene band. Het was een fanclub van tweehonderdvijftig leden. Wij timmerden hard aan de weg. Ben Webster overhandigde onze eerste elpee namens Phonogram. Ik had de band net opgericht en we hadden al een elpee te pakken. Dat ging razendsnel. Wij oefenden in Kralingen in het Gebouw van Volksvlijt. Wij hebben twee jaar Ray Kaart van de DSC in de band gehad en Wybe Buma, ook trompettist van de DSC. Wybe deed altijd interessant. Hij was directeur bij Olivetti, nadat hij uit de DSC was gestapt. Hij had altijd een zonnebril op, omdat hij niet herkend wilde worden. Toen ik jong was ging ik vaak naar de Schouwburg Zuid. Daar traden de DSC op en ik piepte naar binnen. De jongens van de DSC bestelden een fles jenever. De dame achter de bar zei: ‘wij schenken geen sterke drank.’ Toen zei Peter Schilperoort: ‘dan treden wij hier ook niet op.’ Meteen kwamen de flessen jenever op tafel. Ik zat daar als broekie naar te kijken. Ik geloof dat ik nog een pluchefort droeg. Peter Schilperoort is op een gegeven moment uit de DSC gestapt. Hij werd vliegtuigingenieur bij Fokker in Dordrecht, maar hij bracht het grootste gedeelte van zijn tijd door in Rotterdam. Ze hebben hem regelmatig laveloos van de stoep in Katendrecht opgevist, want daar was jazz. Hij was vaak van de jenever niet meer terug te vinden.

Wij speelden met de Magnolia regelmatig in Alhena aan de Mathenesserlaan en daar zat ook Peter Schilperoort. Naast Alhena had je nog een zaak: De Matador. Vlak na de oorlog stond tegenover Alhena een gebouwtje met een gigantische kolenkit er op, Kitje Kool. Wij speelden in de Whitebrad Inn, naast de oude Ruteck’s op de Lijnbaan (1965). In Ruteck’s zat het orkest van John Kristel. Dat was een linke jongen. De ene avond dirigeerde hij in Rotterdam en de andere avond in Utrecht. Corrie Brokken ging dan vliegensvlug de wagen in en zong een uurtje in Utrecht, dan in Rotterdam en Den Haag.

VOOR PAMPUS
In 1977 hebben we met de Magnolia een afscheidsconcert gegeven in het gebouw van het conservatorium aan de Pieter de Hooghweg. Ik zei: ‘we gaan er mee stoppen.’ Het liep volledig uit de hand. De drank en iedereen was gescheiden en had één of meerdere vriendinnen. Het was niet meer te hanteren. Wij werden ook regelmatig uit een tent gestuurd. We speelden voor de christelijke jonge meisjes vereniging aan de Mathenesserdijk. Daar werd natuurlijk geen druppel alcohol geschonken, maar Willem had de hoes van zijn bas weer vol met jenever en cognac. Dus wij lagen al helemaal voor Pampus met flessen drank in een schoollokaal. Er zaten twee à driehonderd ouders binnen en meisjes in gymbroekjes met elastiek erin. Het zag er niet uit. Op het podium hadden ze twee hoge schildersladders neergezet met bovenin de Israëlische vlag. Er staan een stuk of twintig meisjes van veertien jaar in die gymkleding, de deuren klappen open en die meiden huppelen op de muziek van ‘Hava Nagila Hava’ de zaal in. Willem er achteraan en hij danst al struikelend en vallend het hele nummer mee. Het stuk is afgelopen en de meisjes staan te denken: ‘wat moeten we nou?’ Het publiek applaudisseerde al helemaal niet. Willem klimt die ladder in. Ik zie als in een vertraagde film die ladder uit elkaar klappen en Willem donderstraalt zo naar beneden in die Israëlische vlag. Wij hebben hem er uitgevist en op de gang gezet. Toen kwam natuurlijk de voorzitter van die tent naar mij toe: ‘zou u de boel willen verwijderen?’ Ik vroeg nog naar de gage, maar hij zei: ‘als u niet snel vertrekt, bel ik de politie,’

MARISKA VERES
Ik ben een tijdje bevriend geweest met Mariska Veres, de zangeres van Shocking Blue. Hun drummer, Cor van Beek, was een vriend van mij. Hij woonde in Lombardijen. Via hem ben ik letterlijk en figuurlijk in aanraking gekomen met Mariska Veres. Toen was zij nog een mooie meid, daar zat alles op en aan. Ze droeg wel een pruik en reed in een BWM cabrio. Zij heeft mij Chinees en Indisch leren eten. Zij woonde in de Piet Heijnstraat in Den Haag. Door onze concerten kwamen wij in contact met die popjongens. De popmuziek was aardig in opkomst. The Motions, The Sandy Coast, The Swinging Soulmachine. Die jongens vroegen: ‘hebben jullie nog wel werk?’ Dan liet ik mij agenda zien en vielen die jongens echt achterover. Zij verdienden met een schnabbel wel drie keer zo veel als wij, maar wij hadden er twee à drie per dag staan en dat ging heel de week door. Het geld kon niet op. Als we ’s nachts terug kwamen van een optreden gingen wij nog naar Engels. Boven had je de biljartzalen. Daar gingen wij met onze zatte kop biljarten en gelijk weer door, de bus in, naar het volgende optreden. Zo leefden wij vroeger. Wij deden alles wat God verboden had.

SPIDO
In de Kipstraat had je Emporium. Daar speelde de jonge Rita Reys met Jack Rattlers’ Rhythmclub. Daar ging ik ook naar toe. Het was mijn kleur wel niet, maar waar jazz was daar ging ik naar toe. Je had in de Rivièrahal de Dixieland Jazz Jamborees, eind jaren vijftig. Elke maand stonden er tien à twaalf oude stijl orkesten. Het zat mud en mud vol. Sidney Bechet speelde er. Het crème de la crème van de jazz. Satchmo op het Stadhuisplein was ook een toestand. Dat zat in de kelder van de Big Ben Club. Ze hadden een prieeltje in de kelder gebouwd en daarin zat de pianist. Het stonk daar altijd enorm, ongelooflijk. Wij speelden er elke donderdagavond en de New Orleans Syncopators op zondagmiddag. Dat was rond 1988. Het werd toch redelijk goed bezocht, ondanks de lucht. Later kreeg je Center Five Collection.

Mathieu van der Krul was ook een hele bekende Rotterdammer. Hij had een grote juwelierszaak op het Zuidplein. Ate Mauré op piano, hij woonde ook in Overschie. De Amerikaanse pianist Freddie Johnson was natuurlijk een bekende figuur in Rotterdam. Met hem speelden wij in Clatertje Bhier. Op de Spido werd ook ontzettend veel jazz gespeeld. Op de Pieter Caland.

YERBA
In 1989 heb ik een beroepsorkest opgericht, de Yerba Buena Jass Bandé. Afgeleid van de YBJB uit San Fransisco. Dat kon toen helemaal niet, een beroepsorkest oprichten, maar ik heb het toch gedaan. Ik had sponsors, dat was ook ongewoon. Van Vliet Trucks en een groot expeditiebedrijf uit Alblasserdam. Van Joh. de Heer kreeg ik een splinternieuwe elektrische piano, de duurste die ze hadden. Ik vond het geen gezicht om bij een Hot Five band zo’n elektrisch ding neer te zetten, alhoewel de klank prima was. Dus die heb ik laten ombouwen tot een klassieke piano. Je moest wel. We toerden door Duitsland en Zwitserland en negen van de tien keer waren de piano’s ontstemd. Sponsoring was de enige manier om te overleven. Ik had acht man in dienst en het moest wel gebeuren. Wist je dat de meeste pianisten die speelden in de bordelen van New Orleans, Jerry Roll Morton en Fats Waller bijvoorbeeld, eigenlijk pooier van beroep waren? Zij leerden piano spelen om die vrouwen in de gaten te houden

BIX
Op aanvraag van de toenmalige voorzitter van de jazzclub uit Hannover ben ik een nieuwe band begonnen. Voor de Wereldtentoonstelling in Hannover had hij een orkest nodig. Hij wilde er wel bas en drums bij, zoals in de Hot Seven. Ik zei: ‘daar kan ik wel voor zorgen, maar dan begin ik een nieuw orkest: de Ken Colyer Memorial Jazzband. Ik zat gelijk een maand in Zwitserland, twee weken in Dresden. Ik had geen tijd meer om nog wat met Yerba te doen. Ken Coyler is toch mijn oude liefde. Ik speel nu meer dan vijftig jaar. Bij elke tournee had ik een foto van Bix Beiderbecke bij me. Zoals je een idool had, had ik Bix. Hij kon geen pepernoot lezen. Wim Kan had op het podium van die grote vellen papier liggen met zijn tekst er op. Dat had Bix ook. Hij maakte tekeningen van de posities. Hij wist dan welke greep hij moest doen. Hij is op 32-jarige leeftijd gestorven. Zijn ouders waren fel tegen muziek. Ik herken daar bepaalde dingen in. Ik vind het zo mooi wat deze man maakt. Als ik ‘Tijuana’ van hem hoor, dat draai ik bijna elke dag, dan staan mijn haren recht overeind. Dan denk ik: ‘God allemachtig, wat was die man begaafd.’

Interview 25 februari 2008
Hans Zirkzee
Hans Zirkzee

Hans Zirkzee
‘mister’ jazz in Rotterdam,
muziekdocent,
saxofonist,
concertorganisator,
schrijver, jazz-historicus,
auteur van Jazz in Rotterdam
(de geschiedenis van een grotestadscultuur),
winnaar Dutilh-Prijs 2016