Hans Sleutelaar was druk bezig met Jazz & Poetry

Hans Zirkzee interviewt

Maple Leaf sextet

Hans Zirkzee interviewt

Auteur van het boek Jazz in Rotterdam, Hans Zirkzee interviewde talloze jazzmuzikanten die een band met Rotterdam hebben of hadden. Muzikanten die veel reizen en mensen ontmoeten hebben vaak mooie en interessante verhalen te vertellen.
Het
 interview werd deels gepubliceerd in Jazz in Rotterdam.

OP DE FOTO: Maple Leaf Sextet

Hans Sleutelaar

(Rotterdam, 22 september 1935 - Rotterdam, 25 juni 2020)

“BOPMUZIEK HEEFT MET INTEGRITEIT TE MAKEN. HET IS EEN ZUIVERE VORM. EEN SWINGER KAN NOOIT EEN BURGERLUL ZIJN”

Oo Bop Sh’ Bam!

‘Mijn eerste bandje was Coopers Rhythm Club. Dat was in 1951 met Ruud Kuyper (piano), Hans Steinz (bas) en Ronald Bijlsma (drums). Het was een schoolbandje. Mijn saxofoon heb ik geërfd van mijn vader. Hij is betrekkelijk jong overleden. Hij was 48. Ik was een jaar of 16. Hij was musicus. Klassiek geschoold op fluit.

DUITSLAND
Vóór de oorlog, in de crisisjaren, is hij naar Duitsland gegaan. Alles was goedkoop in Duitsland voor iemand uit Nederland. Het geld devalueerde. Hij had fluit gestudeerd. Hij heeft daar zijn studie afgemaakt. Zijn leraar heeft een fluitconcert aan hem opgedragen. Dat was een hele eer. Hij wou in de klassieke muziek, maar er was geen werk. Toen is hij in de amusement gekomen. We kregen de eerste negersaxofonisten die uit de Verenigde Staten naar Nederland kwamen. Die gaven ook lessen. Er wordt gezegd dat hij les heeft gehad van Coleman Hawkins, maar dat geloof ik niet. In ieder geval had hij het snel onder de knie. In Berlijn heeft hij gezeten en met verschillende orkesten toerde hij door Duitsland. Dat showwerk lag hem toch niet. Moesten ze tot diep in de nacht werken. Die narrenrol daar had hij niet zoveel trek in. Maar ja, het moest.

FRANSE LES
Hij heeft mijn moeder leren kennen in Hamburg rond 1933.Op een gegeven moment wilde hij weg, want hij voelde dat het daar niet de goede kant opging. Mijn vader en moeder zijn gescheiden tijdens de oorlog. Hij kwam nog wel over de vloer. Ze bleven on speaking terms. In de oorlog heeft hij Frans gestudeerd, want hij wou niet bij de Kultuurkamer ingeschreven worden, en is Franse les gaan geven. Hij gaf mij weleens Franse les, maar hij was heel slecht in lesgeven. Hij was heel ongeduldig. Ben ik zelf ook, trouwens. Het naambord ‘ Sleutelaar, Frans m.o.’ was blijven hangen. Op een dag belt een gozer aan en die vroeg of hij les kon krijgen. Ik deed net of ik de leraar was en dat geloofde hij ook. Toen moest ik steeds een les voorblijven. Op een gegeven moment ben ik door de mand gevallen. Hij was wel sportief. Dat was lachen.

ALLES IN F
Ik heb op een blauwe maandag les gehad op het conservatorium aan de Mathenesserlaan. Ik was een bijzonder luie student. Je moest je toonladders blazen. Daar heb ik met de pet naar gegooid. Technisch kon ik niet uit de voeten, maar muzikaal was ik wel aardig, geloof ik. Zo’n Tom Bronsvoort [destijds bekende Rotterdamse saxofonist, HZ] was technisch veel beter. Een ijverige gozer. Ik zal een geheim verklappen: ik speelde in F. Alles. De anderen moesten zich aan mij aanpassen. Dat was helemaal geen punt. Tijdens een jamsession in gebouw Emporium zat ik fout. De trompettist speelde in C. Ik kon een paar riffs, maar dat was het. Het klonk kennelijk goed genoeg voor het publiek. Ik kon een beetje improviseren. Stan Getz was mijn voorbeeld. Ik kon wel wat verzinnen. Elke week speelde ik in Kralingen en schnabbels. Op een bruiloft moest ik nummers spelen voor de polonaise die ik nooit blies. Thuis een beetje ingestudeerd. We hebben ons kunnen redden, maar vraag niet hoe. Die bruiloftsgasten werden toch sick, dus het maakte niet uit. Als je elke week voor het publiek in de IJsclubstraat speelt, moet je toch iets brengen waarvoor ze kwamen. Zang deed ik ook, ha ha. Rustige nummers. Bartho [Henk Bartho, Dordtse pianist, HZ] was een vaardige pianist, die is later naar Amerika gegaan.

EERSTE PRIJS
Oude Stijl hebben wij ons nooit aan bezondigd. Ik herinner mij een bigband formatie die oefende op de Noordsingel. Dat produceerde een behoorlijk geluid. Dan zette je op zondagmiddag heel de boel op stelten. Dat was wel een kick. Van die slepende muziek a la het orkest van Billy May, een fameus orkest uit de Verenigde Staten. Voor mij als schooljongen waren het leuke schnabbels. Ik meen mij te herinneren dat ik 15 piek op een avond verdiende. Dat was heel behoorlijk. Het was altijd druk. Er speelde een bassist, een heel aardige vent uit de Sint Mariastraat. Een zeer arme straat. Dat bestaat niet meer, zo arm. Die ging ik weleens ophalen. Hij had altijd ongewassen kleren aan. Dus die gozer ging na een tijdje zweten. Dat was niet te harden. Je kon niks zeggen natuurlijk. Hij was zich van geen kwaad bewust. De geur van de armoede, godverdomme. Met het Maple Leaf Sextet hebben wij ook nog voor een AVRO-concours gespeeld met Ernst Kesting op vibrafoon, Frans van Efferen op gitaar, Ruud Kuyper op piano, Kees Fens op bas en Henk Stark op drums. Wonnen we de eerste prijs. Dat was wel aardig. Henk Stark boekte in Emporium semiprofessionele bands vóór de pauze als opwarmer en na de pauze de bands waarvoor het publiek eigenlijk kwam. Dat waren goede muzikanten. Die bewonderden wij. Toon van Vliet, Karel Reys. Modernisten met keurige, smalle stropjes en kachelpijpen. De artistiekelingen zaten er niet. Rotterdam 1950. Er was gewoon niks voor jongere mensen. Henk Stark is in dat gat gesprongen. Hij voelde dat aan. Henk Stark had een soort natuurlijk gezag als organisator en stimulator. Dat was een doordouwer die gozer. Die Oude Stijl vonden we maar niets. Bob den Uyl en zo. Dat stond niet in de weg dat ik hem geholpen bij zijn debuut. De afkeer van elkaar was niet zo groot. Oo Bop Sh’ Bam! Over straat lopen en uit puur plezier onverstaanbare bebopklanken uitbrengen. Ik herinner mij dat ik met Vaandrager ’s nachts in Amsterdam over straat liep en we dat luidkeels deden. Bopmuziek heeft met integriteit te maken. Het is een zuivere vorm. Een swinger kan nooit een burgerlul zijn. Die Oude Stijl liefhebbers waren toch een soort squares. Die voerden een achterhoedegevecht. Er kwam niets bij. Er was een wederzijdse afkeer van de stijl.

JAZZ & POETRY
Ik had het gevoel dat ik dat ik moest kiezen tussen de muziek en de literatuur. Ik werd ook gevraagd met een bandje in Duitsland te gaan spelen. Mijn moeder zei: ‘ Ga dat vak nou niet in.’ Zij raadde mij dat af. Toch een hectisch leven en wat kon je bereiken? Niet zoveel natuurlijk. Nou ging het mij daar ook niet om. Zeker niet in die tijd. Op een gegeven moment ben ik er mee gestopt. Hoe dat precies verlopen is, weet ik niet meer. Rond 1955 hebben Vaandrager en ik een blad opgericht. Daar hadden wij het druk mee. Jazz & Poetry was in Amsterdam nog niet. Dat werd niet opgepakt. Jazz & Poetry kwam uit Amerika. De beatdichters, zoals Gregory Corso. Die is ook in Rotterdam geweest. Hij heeft een mooi zang over Rotterdam nagelaten. Dat is wel een mooi stukje poëzie. Het is moeilijk nu te reproduceren wat Jazz & Poetry met je deed of bij het publiek losmaakte, maar achteraf heb ik er niet zo’n grote waarde aan gehecht. Het was meer een ideaal dan dat het ergens toe geleid heeft. Als je het positief bekijkt, was het misschien wel een van de eerste pogingen poëzie op het podium te brengen. Dat was not done. Als je het vanuit dat perspectief bekijkt, heeft het wel tot iets geleid.

ROKERTJE
Vaandrager en ik gingen regelmatig naar Parijs met een vleeswagen. Voor een tientje reed je van het abattoir naar Parijs om de chauffeur wakker te houden. Vaandrager heeft daar een mooi gedicht over geschreven. Drugs vielen in die jaren in mijn omgeving heel erg mee. Er was geen sprake van. Op een gegeven moment kreeg je de weedrokerij. Dat begon toen Vaandrager en ik Simon Vinkenoog gingen interviewen. Dat was een van de voorwendsels om naar Parijs te gaan. Voor een Belgisch blad, dat heette de Periscoop. We maakten daar een tijd lang interviews voor. Simon heeft ons het eerste rokertje laten proeven. Hij nam ons mee. Hij was iemand die mensen aan elkaar koppelde, voorstelde en kennismaken en alles. Daar was hij heel makkelijk en royaal in. Dus op een dag zei hij: ‘ Jongens, ga mee. Er wordt een film vertoond van Tajiri, de beeldhouwer.’ Hij had een film gemaakt: The Reefer. We kwamen in een kamer terecht in Parijs met verduisterde ramen. Je zag niet veel, behalve wat rookwolken en gasten die zaten te giechelen. Verder niets, maar het was geheimzinnig, want die film mocht niet vertoond worden. Een rare film. Dat was het begin van de rokerij van Vaandrager en ik. Eerder waren het de G.I.’s die het roken van weed introduceerden na de oorlog. Zo is het ook in Amsterdam terecht gekomen. Die Tajiri was ook een ex-G.I. Die jongens kregen geld mee om te studeren of een carrière te maken. Die Amerikanen hebben het meegebracht. De muzikanten pakten dat op natuurlijk. Die speelden ook voor hen. Dan praat je dus over een weedje. Heel onschuldig gedoe eigenlijk. Ik ben nog een keer bedrogen. Met een Belgische vriendin zouden we een feestje bouwen… Gingen we naar de Kaap om wat te roken te kopen. Ik kom op een schip terecht. Steeds dieper naar beneden. Uiteindelijk vond de transactie plaats. Ik kreeg wat te roken mee en toen bleken dat van die Indonesische kretek sigaretten te zijn. Dat was helemaal geen weed. In de jaren ‘70 is dat ten ongunste veranderd. Het werd harder allemaal.

ROCK ’N ROLL
Ik werd mij van de Rock ’n Roll bewust toen ik op een blauwe maandag in militaire dienst zat. Marsen lopen. Gingen we ergens een kop koffie drinken en daar stond Chubby Checker of zoiets op. In de tijd dat ik die muziek voor het eerst bewust hoorde, vond ik het wel lekkere muziek. Daarna ben ik er nooit meer door geraakt. Ik heb nog grote onenigheid gehad met Hans Verhagen, die van een jongere generatie was. Wij scheelden een jaar of zes. Hij had een stuk geschreven over Elvis Presley. Het is moeilijk om over muziek te schrijven. Dat stuk heb ik ook niet gepubliceerd. Daar was ik tegen. Het was te dweperig. Nu kun je zeggen: dat was met jazz ook. Je had ook je helden natuurlijk. Ik vond het toch wat puberaler. Hits. Ik vind die popcultuur muzikaal gezien niet interessant. Je zou kunnen zeggen dat je bent blijven hangen in een bepaalde periode, maar dat zal mij een worst zijn verder. Miles Davis vind ik nog steeds steengoed. Je zou wel een parallel kunnen trekken met de cool jazz en de coole poëzie die wij in die jaren voorstonden. Dat was ook onderkoeld allemaal, under stated. Een heel ander geluid dan dat de vijftigers voortbrachten. Het bestaan van die coole mentaliteit kan ik mij wel herinneren en dat zie je ook wel terug in de teksten van die jaren. Zakelijk, kaal, economisch woordgebruik en unverfroren ook. De stroming in de jaren 60 in de poëzie, die wij belichaamden, is begonnen in Rotterdam. Wat je er in kunt lezen is dat heel het begrip poëzie veranderde. Poëzie wordt geassocieerd met gevoeligheid, verliefdheid, romantiek. Daar werd radicaal een einde aan gemaakt. Veel harder, grimmiger. Vaandrager en zeker bij Armando en bij mij ook wel. Het was harder allemaal. Grimmige poëzie bestaat natuurlijk ook al heel lang. Er is nooit iets nieuws onder de zon. Je hebt oude Spanjaarden uit de 16e eeuw. Je weet niet wat je leest. Hoe hard dat is.

TOTALE POËZIE
Mooi. Er zijn een aantal interpretaties mogelijk van de totale poëzie. Om te beginnen dat je ook van alles en nog wat poëzie kunt maken. Niet alleen over problemen, psychische stoornissen of weet ik veel wat de dichter dwarszit, maar ook een kassabon of een factuur. Alles. Dat is de meest simpele verklaring. Een ander aspect is natuurlijk dat er ook iets dreigends in dat begrip zit. De regel waarin dat begrip voor het eerst voorkomt luidt: Wolt ihr die totale Poesie? Een toespeling op Goebels met zijn totale oorlog. In dat totale zit ook een dreiging. Als je daar ja op zegt, zul je wel wat te zien krijgen. Zo was het met de oorlog ook. Niet zo prettig om daar volmondig ja op te zeggen. Het is een provocatie. Die Goebels was hondsbrutaal. Een paar weken na de val van Stalingrad. Kun je nagaan. Hadden ze net een pak slaag gekregen.’

Interview 17 januari 2014
Hans Zirkzee
Hans Zirkzee

Hans Zirkzee
‘mister’ jazz in Rotterdam,
muziekdocent,
saxofonist,
concertorganisator,
schrijver, jazz-historicus,
auteur van Jazz in Rotterdam
(de geschiedenis van een grotestadscultuur),
winnaar Dutilh-Prijs 2016